Wanneer is het bestuur van een vennootschap in zwaar weer gehouden om de activiteiten te staken en geen nieuwe verplichtingen namens de vennootschap meer aan te gaan? Is dit al het geval indien de toekomst van de vennootschap onzeker is of dient de situatie ernstiger te zijn? De Rechtbank Noord-Holland heeft in haar uitspraak d.d. 17 juni 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:4451) geoordeeld dat er sprake dient te zijn van een onomkeerbare crisissituatie waarbij de situatie van de vennootschap uitzichtloos is. In dat geval is het bestuur verplicht de activiteiten van de vennootschap te staken, bij gebreke waarvan zij aansprakelijk is voor de dientengevolge door de schuldeisers te lijden schade.

Voornoemde uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland zag op een aannemersbedrijf in zwaar weer waar niet lang voor het faillissement een wisseling van de wacht plaatsvond. Van 1 april 2011 tot 22 juli 2016 was X enig bestuurder en aandeelhouder van het aannemersbedrijf. X werd vervolgens vanaf 22 juli 2016 opgevolgd door Y als enig bestuurder en aandeelhouder. Enig aandeelhouder en bestuurder van zowel X en Y was dezelfde natuurlijk persoon Z. Niet lang na voornoemde wijzigingen werd het aannemersbedrijf op 6 september 2016 op eigen aangifte failliet verklaard. 

Volgens de in het faillissement benoemde curator had het bestuur de onderneming te lang voortgezet.  Als gevolg daarvan was het aannemersbedrijf doorgegaan met het aangaan van verplichtingen terwijl het bestuur wist of behoorde te weten dat het aannemersbedrijf deze verplichtingen niet meer zou kunnen nakomen. De curator heeft het bestuur aansprakelijk gesteld voor de als gevolg daarvan door de schuldeisers geleden schade. Het bestuur heeft in dat kader uiteindelijk overeenstemming bereikt met de curator om € 120.000 aan de boedel te betalen tegen finale kwijting over en weer. Zulks is gevolg door een vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement zonder dat de concurrente crediteuren een uitkering uit het faillissement hebben ontvangen.

Enkele concurrente crediteuren (door het aannemersbedrijf ingeschakelde onderaannemers) lieten het er niet bij zitten. Zij waren van oordeel dat de handelwijze van het bestuur na de door hen genoemde peildatum (1 april 2016) onrechtmatig was op basis van de normen zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2006, NJ 2006/559 (Ontvanger/Roelofsen) en stelden X, Y en Z uit dien hoofde aansprakelijk.

Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad (Ontvanger/Roelofsen) volgt dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering naast aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag volgens de Hoge Raad in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de onder (i) bedoelde gevallen geldt dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.

De Rechtbank Noord-Holland heeft in haar vonnis de twee hiervoor genoemde categorieën van externe aansprakelijkheid besproken. Volgens de rechtbank was op grond van alle aangevoerde feiten en omstandigheden het moment waarop een faillissement voor het aannemersbedrijf onafwendbaar was (peildatum) gelegen op 3 juni 2016. De peildatum was dus gelegen drie maanden voor datum faillissement. Volgens de rechtbank waren er vanaf voornoemde peildatum onvoldoende financiële middelen om lopende en nieuwe verplichtingen te voldoen. Verder was volgens de rechtbank nergens uit gebleken dat het aannemersbedrijf met een reddingsplan bezig was of op een andere manier mogelijkheden onderzocht om uit de financiële problemen te komen. Ook betrekt de rechtbank de eerder genoemde bestuurswissel voor faillissement in haar oordeel. Middels de bestuurswissel is na 3 juni 2016 een kapitaalkrachtige bestuurder (te weten X) per 22 juli 2016 vervangen door Y, een sinds 2015 nagenoeg lege vennootschap. X moet daarom vanaf 3 juni 2016 – en Y vanaf 22 juli 2016 – hebben geweten, althans behoorden zij te weten, dat het aannemersbedrijf bestaande of nieuwe verplichtingen niet meer zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Zulks geldt van 3 juni 2016 ook voor Z als bestuurder van zowel X en Y. De rechtbank concludeert dat zowel X, Y als Z aansprakelijk zijn voor de schade die de onderaannemers hebben geleden na de peildatum. Deze schade bestaat uit de na de peildatum onbetaald gebleven facturen.

Uit voornoemde uitspraak blijkt dat het bestuur goed in de gaten dient te houden op welk moment er sprake is van een onomkeerbare crisissuatie waardoor voortzetting van de vennootschap kan leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid jegens de schuldeisers. De vraag of er sprake is van een onafwendbare crisissituatie is afhankelijk van de in dat kader relevante feiten en omstandigheden. Verder volgt uit de uitspraak dat overeenstemming van het bestuur met de curator over een tegen finale kwijting aan de boedel te betalen bedrag nog niet wil zeggen dat schuldeisers niet langer het bestuur aansprakelijk zouden kunnen stellen op grond van onrechtmatige daad. Een curator kan zulks immers niet uitsluiten tenzij dat expliciet met individuele crediteuren wordt afgesproken.

Indien u meer weten over deze uitspraak of de gevolgen daarvan voor uw organisatie kunt u contact opnemen met Alexander Peerboom (alexander.peerboom@lawnch.nl)